|
Toespraak van Jeanine
Hennis-Plasschaert, minister van Defensie, ter gelegenheid van de 29e Herdenking op 3 september 2016
‘Een leven lang op patrouille’
Excellenties, veteranen, nabestaanden van de omgekomen en overleden
militairen, dames en heren,
Vandaag 70 jaar geleden, op 3 september 1946, vertrokken de
kwartiermakers van de 7 December Divisie met de Klipfontein naar
Indië.
Onder hen de eerste Indië-dienstplichtigen. En in de maanden en
jaren die daarop volgden, zouden nog eens vele duizenden
dienstplichtige Nederlanders afreizen om de reeds aanwezige
vrijwilligers en militairen van het KNIL te versterken.
Zij arriveerden in een land waar werkelijk alles anders was en
belandden in een strijd op grote afstand van Nederland. Een strijd
waarbij je je op voorhand eigenlijk maar nauwelijks iets kon
voorstellen. Een strijd tegen een vaak onzichtbare vijand. Gevechten
tegen de TNI, maar ook tegen milities en criminele bendes. Vaak
tegen mensen zonder uniform, die onverwacht aanvielen. Hinderlagen.
Trekbommen.
Vele Indië-veteranen herinneren zich de ontelbare uren van
wachtlopen. Dagen, nachten, weken achter elkaar. Veelal op zeer
moeilijk te beveiligen plekken. Continu op je hoede zijn voor die
onzichtbare vijand.
En natuurlijk de vele patrouilles. Overdag én ’s nachts. Over
glibberige sawah-dijkjes, tochten over wegen met vernielde bruggen,
gekapte bomen over de weg én altijd die dreiging van een aanval uit
het niets. De spanning en de angst voor het onbekende en
onverwachte, het sneuvelen van kameraden, de vele gewonden: dit
alles heeft, en begrijpelijkerwijs, vele veteranen getekend. Voor
velen is de tijd in Indië indrukwekkend en ingrijpend geweest, voor
sommigen zelfs traumatisch.
Desondanks was het voor velen, hoe moeilijk ook, een ervaring
waarvan ze veel geleerd hebben. Ik hoor dat steeds weer. Anton de
Graaff beschreef het in één van zijn boeken heel treffend – en ik
citeer: “We leerden er op eigen benen staan. We leerden er voor ons
zelf op te komen en een eigen mening te vormen. We leerden wat
kameraadschap betekent. We leerden hoe belangrijk het is niet
egoïstisch te zijn, maar voor je kameraad ‘in het vuur’ te springen
als dat noodzakelijk was om zijn leven te redden.“
Dames en heren,
De strijd in Nederlands-Indië is onmiskenbaar vormend geweest voor
het verdere leven van deze veteranen. Toen zij terugkeerden uit dat
verre Indië, brak een verwarrende periode aan. Kwetsend ook.
Uitgestuurd door de regering, in de overtuiging het goede te doen,
hadden zij hun leven gewaagd. Bij terugkeer was nationale waardering
en erkenning echter ver te zoeken. Eerder een zwijgen, en soms
erger. Vele veteranen kozen er dan ook voor om vooral hun mond te
houden.
Dominee Jense, ook Indië-veteraan, verwoordde het als volgt – en ik
citeer: “Wij waren in drie jaar anders geworden en konden maar
weinig van onze belevenissen in Indië kwijt. Er werd van ons
verwacht met de anderen mee te lopen en mee te praten. Dat viel niet
mee. En dus hielden we onze eigen ervaringen voor onszelf óf we
verborgen ze in een koffertje op zolder. We zochten weer contact met
oude kameraden. En we houden elkaar vast, totdat de laatste nog
levende van ons de kaars uitblaast. Wij blijven ons leven lang op
patrouille.” – einde citaat.
En zeker, bij dat gevoel kan ik me echt van alles voorstellen.
Eén ding is duidelijk, de gebeurtenissen van toen zullen nooit
voltooid verleden tijd worden. Zeker niet voor de direct
betrokkenen, dus ook niet voor onze veteranen.
Dames en heren,
Wie de kranten leest en het nieuws volgt, weet dat de gebeurtenissen
van toen vragen blijven oproepen en merkt dat de gebeurtenissen van
toen ook nu nog tot vele emoties kunnen leiden. En natuurlijk,
iedereen beseft dat het géén enkele zin heeft om voor het verleden
weg te lopen, dat er niets mis is met kritisch zijn over de koers
van de Nederlandse regering van toen. Let wel, dit alles maakt veel
los. Ook bij onze militairen van toen, onze veteranen van nu. Voor
mij is één ding duidelijk: wie een afgewogen oordeel wil geven,
dient de gebeurtenissen ook te willen bezien in de context en
omstandigheden van die tijd. Feit is dat het verleden ons altijd zal
blijven bezighouden.
Geachte veteranen,
U ging in de context van toen.
Op een dergelijke strijd in Indonesië was Nederland niet voorbereid.
Noch maatschappelijk of politiek, noch bestuurlijk of militair. Voor
zij die daar waren is het geweld een gruwelijke herinnering.
En voor u weegt die herinnering extra zwaar.
Laat ik helder zijn: Militairen werden - en worden - uitgezonden in
opdracht van de Nederlandse regering. En zij gaan. Hoe lastig of
gevaarlijk die opdracht ook is. Dat was toen zo. Dat is nu zo. Over
de inzet van de Nederlandse krijgsmacht, waar ook ter wereld, worden
verhitte debatten gevoerd. Voor vertrek, tijdens de uitzending, en
na terugkeer. En dat is goed. Want het gebruik van geweld, het
ondergaan van geweld, het moeten optreden in levensbedreigende
omstandigheden, de angst waarmee dit gepaard gaat, dit alles heeft
immers een enorme impact.
Tegelijkertijd realiseer ik me maar al te goed dat al die verhitte
debatten, onze veteranen én onze uitgezonden militairen diep kunnen
raken.
U heeft enorme inzet getoond. Toen, maar ook daarna. Een leven lang
op patrouille. Bepaald geen sinecure. Mede dankzij uw inzet voor
erkenning en waardering zijn de afgelopen decennia de fundamenten
gelegd voor het huidige veteranenbeleid. Een beleid waarin expliciet
aandacht is voor alle mogelijke gevolgen van een uitzending. En daar
zijn de nieuwe generaties veteranen u zeer dankbaar voor.
Dames en heren,
Vandaag eren wij onze veteranen en militairen, staan wij stil bij de
immense offers die zijn gebracht.
Herdenken wij, opdat wij niet vergeten.
Ik dank u.
|
|