|
Toespraak van de heer Hans Hillen,
minister van Defensie, ter gelegenheid van de
26e Herdenking
op 1 september 2012
Dames en heren,
Het is mij een bijzondere eer om de minister van Defensie hier te mogen
vervangen en u namens de regering te mogen toespreken.
U weet, ik ben van ná de oorlog. Voor de meesten van mijn
generatiegenoten - en ook voor de generatie daarna - is eigenlijk altijd
duidelijk wat daarmee bedoeld wordt: de Tweede Wereldoorlog.
Voor u is dat minder vanzelfsprekend. Voor u, voor uw familie, voor de
nabestaanden van de meer dan zesduizend mannen die we met het Nationaal
Indië - monument gedenken, heeft het woord oorlog ook een andere
betekenis. Voor u is oorlog ook de strijd nà 1945, nà de bevrijding, nà
de vrede in Europa. Voor u is oorlog ook de strijd ergens anders op de
wereld: oorlog in de Oost.
In vele opzichten maakte dat onderscheid een groot verschil. Voor het
grote publiek was het duidelijk: in de Tweede Wereldoorlog vocht
Nederland tegen het kwaad, tegen de bezetter, tegen een vijand, die we -
samen met onze bondgenoten - wisten te verslaan. Maar in de koloniale
oorlog stond Nederland er alleen voor, werden wij gezien als de
bezetters en waren wij de verliezers. Dat verschil werkte door in de
bejegening van betrokkenen. Zo veel lof en eer als onze militairen en
onze verzetsmensen na de bevrijding hier ten deel vielen, zo weinig
aanzien en waardering kregen in de na-oorlogse jaren de Indië- en Nieuw
Guinea-gangers bij terugkomst hier. Het vaderland betoonde zich
afstandelijk, kil, gevoelloos.
Vele teruggekeerden vonden geen gehoor voor hun verhalen, laat staan
respect voor hun daden.
Er is – gelukkig – veel veranderd. De aandacht en het respect voor de
veteranen en voor de nabestaanden van gesneuvelden in Nederlands Indië
en Nieuw Guinea is aanzienlijk gegroeid. Niet in de laatste plaats
dankzij de inspanningen van de mensen die er zelf bij betrokkenen waren.
Ze vroegen om erkenning van publiek en politiek voor hun inzet in een
ver, vreemd land; een inzet ter uitvoering van een democratisch genomen
besluit dat hier genomen is, laten we dat vooral niet vergeten. Die
erkenning is er gekomen. Met het Nationaal Indië – Monument, met de
zuilenrij, eren we de 6229 militairen voor wie leven en toekomst ginds
eindigden. Ieder jaar weer herdenken we hen plechtig, officieel en
ceremonieel.. Dit jaar voor de 26ste maal.
Die erkenning en dat respect betuigen we tegenwoordig àlle militairen
die uitgezonden werden in de periode 1945 – 1962. Mede dankzij uw
inspanningen krijgen nu alle mensen die deel hebben genomen aan missies
in het buitenland de aandacht die ze verdienen. Ik heb het uit uw eigen
kring - afgelopen donderdag nog - mogen vernemen: u voelt zich erkend.
Dat geldt evenzeer voor degenen die in Korea gevochten hebben en de
jongste lichtingen veteranen, de mannen en vrouwen die nadien op andere
plaatsen gediend hebben, waaronder Bosnië, Irak, Afghanistan. De
behoefte aan erkenning blijkt universeel.
Er is vandaag de dag alom waardering en respect voor de offers die u
gebracht heeft. Van de kant van het publiek en van overheidszijde. U
hebt me laten weten dat u het zeer op prijs stelt dat het ministerie van
Defensie erin slaagt een volwaardig veteranenbeleid te voeren, niet
alleen in woorden maar ook met daden. Er is nu goede nazorg, er is een
draaginsigne, er is een inspecteur der veteranen en sinds kort een
veteranenwet. Allemaal bewijzen dat die erkenning in Nederland nu breed
gedragen wordt. Met name de aanwezigheid van onze Koning Willem
Alexander vorig jaar bij deze herdenking , hebben velen van u ervaren
als een zeer bijzondere blijk van waardering.
Dames en heren,
Er is te lang te weinig aandacht voor u geweest, te weinig medeleven en
mededogen. U voelde zich vaak niet begrepen en gefrustreerd
door het gebrek aan werkelijke interesse van de buitenwereld. En door
het gebrek aan kennis. Soms op het lachwekkende af. Zo hoorde ik
afgelopen donderdag dat destijds een Kamerlid pleitte voor het
verstrekken van vrij vervoer per trein op Nieuw Guinea in plaats van -
duur - transport door de lucht. Terwijl daar helemaal geen spoorrails
waren.
Die kennis is er nu gelukkig wel. En ook de belangstelling. U wordt
gehoord, er wordt naar u geluisterd. Er is weer ruimte om te vertellen
wat u daar ervaren hebt, over de contacten daar, over vriendschappen,
huwelijken. Over de bezoeken die velen van u daar - soms meerdere malen
- weer gebracht hebben. Er is aandacht van de overheid, en van het
publiek, zoals ook blijkt uit de massale belangstelling bij
Veteranendag. Waarbij het me opvalt dat de interesse van jongeren –
zoals ook hier blijkt – steeds groter is geworden. Dat stemt hoopvol.
Want per slot van rekening is dat het doel van het monument, van deze
bijeenkomst, en van alle volgende herdenkingen: dat we de gedachten
levend houden aan de mensen die offers gebracht hebben in de strijd.
Een van de gesprekspartners afgelopen donderdag citeerde uit een gedicht
van Guido Gezelle –-Oorloge – de eerste vier regels:
‘t is oorloge, oorloge is ‘t
daar mensen zijn, en dieren
’t gevecht zit in al dat leeft,
geboortevast, in ’t been
Mogen de verhalen van de strijders opnieuw verteld worden en gehoord
worden: met respect, met waardering, met dankbaarheid.
|
|