![]() |
||
![]() |
||
Poëtisch-proza geschreven
en voorgedragen door de heer Pierre Huyskens ter gelegenheid van de
8e Herdenking op maandag 7
september 1995
MIJNHEER DE MINISTER-PRESIDENT
Het zal U niet verbazen, Mijnheer de Ministerpresident, dat hier vandaag duizenden zich scharen rond dit monument, duizenden, met de eretekens van de veteraan getooid, bijeen in een koempoelan, groter en geladener dan ooit.
Vandaag juist, nu de viering van een halve eeuw Indonesia Merdeka nog na echoot, vooral in dit park, met ook de stem van onze Majesteit die op staatsbezoek haar treurnis beleed over de veel te zware offers en het nooit geheelde leed van die onafhankelijkheidsstrijd.
Dramatisch fenomeen: enerzijds werd voor Koningin en Vaderland, om Orde en Vrede, anderzijds om Merdeka, om vrijheid gestreden en het waren niet de strijders te velde maar de Haagse politici die de nederlaag leden. Alleen: de hoogste offers werden te velde gebracht en het heeft lang, heel lang geduurd eer de strijders van toen enigszins werden hoog geacht.
Terug in het moederland verdwenen zij in een mist van nationale gêne, van schaamte over de betoonde koloniale hardnekkigheid, over de afgedwongen souvereiniteit, over de vergeefse politionele strijd. En U weet het, mijnheer de minister-president, er was toen geen Haagse Autoriteit die de strijders beloonde met ook maar een zweem van erkentelijkheid.
Zij zochten het zelf maar uit, toen zij, ontscheept, weer stonden op de wal van het klein gekregen Koninkrijk. Voor hen geen psycholoog, geen therapeut, laat staan een helden-welkom – hooguit een simpel welkom thuis, dat spandoek in de straat, de mensen in de wijk, met vriendelijk applaus en met de naaste buren soms dat kleine feest voor de jongen, terug van weg geweest.
En al die mannen van het KNIL? Zij werden afgedankt. Want er was toch zeker nog verschil tussen blank en bruin, in het bekrompen moederland dier dagen. En hoe dúrfden ze te vragen om deel te mogen zijn van zoiets koninklijks als de KL? Zij moesten maar eens snel leren ophouden met vechten, ja, óók voor hun in Indië toch opgebouwde rechten. De boodschap luidde: einde oefening, doen jullie dat uniform maar in de plunjezakken en ginder, op de hei, daar staat als welkom in kil Nederland een hele trits barakken.
Ach ja, dat moederland. Het wist destijds niet eens precies hoevelen, in die na-oorlogse oorlogsjaren, met al die vermisten, in de bush-bush gesneuveld waren. En die gesneuveld zijn, laat die toch blijven op hun erevelden, in dat verre, verloren land. Want dat leek ook een zaak, die al te kostbaar telde: het overbrengen van de gestorven helden naar een eigen ereveld in het moederland. Waar konden zij, die het hoogste offer hadden gebracht, fraaier en vrediger rusten dan in de Gordel van Smaragd? Maar was dat niet óók economisch gedacht?
Maar daarom, mijnheer de minister-president, staat hier in Roermond dit Monument, dat duizenden van namen draagt, zoals die mogelijk zijn van A tot Z, tussen Aalderen en van Zwieten, en tussen Jansen, Cohen en Mohammed. En door heel die gigantische guirlande van namen in oer-Nederlands, slingeren zich de Indische namen als een exotische bloemenkrans. Zo zijn krijgsmacht en KNIL tóch in elkaar verweven, zo is aan ieders moed en dappere dood, de enig-juiste naam gegeven.
Het is het wonder van dit park dat hier de levenden met hun herinnering de doden doen herrijzen uit hun naam. Zij voelen de zachte zindering van nooit gesleten genegenheid. Als onze ogen strelend gaan over die zuilen en stenen tafels en langs het elektronisch raam, dan is het allen hier te moede alsof zij levend naast ons staan, zoals zij waren, toen zij gingen als OVW-ers of gewoon, omdat het moest. Hier wordt hun legernummer weer de naam, zoals die ook gegrift is in Gods hand en zoals hun vaders die spelden voor de Burgerlijke Stand, nog niet bevroedend dat die naam in de cijfers van zijn legernummer op zou gaan, ten dienste van het vaderland.
We maken het U graag bekend, mijnheer de minister-president: het wonder van dit park. Het heeft, als ware het een Ark van het Verbond van Levenden en Doden, veel achterstallig verdriet verwerkt en het heeft tienduizenden, niet in staat naar het verre ereveld te gaan, toch in hun rouw gesterkt. Hier komt de weduwe luisteren naar wat zij ervaart als 't troostrijk fluisteren van haar man, die daar ginds gebleven is. Maar ook de moeder komt hier praten met haar zoon, een serene belevenis, en zussen spreken hier met broers, gesprekken heel gewoon, waarin verteld wordt over hier en nu en thuis en ook gevraagd wordt hoe het hier boven gaat, in Gods Eigen Militair Tehuis.
U weet, mijnheer de minister-president, dat hier tussen de namen van dit monument het Mea Culpa klonk van Uw collega de minister van Defensie: het lang verwacht respons op het massaal petitionnement van zoveel veteranen, die eindelijk, met terugwerkende clementie, als niet de slechtse vaderlanders zijn erkend.
Ook dat behoort tot de wonderen van dit park, al is het geen politiek domein, veeleer een grootscheeps teken van verzoening en vrede en met al de symbolen van ’t land om het welk, wederzijds, zoveel pijn is geleden. De tropenzon is hier verbeeld. U ziet de koppen van karbouwen als het krachtig zinnebeeld van gindse archipel, waarvan we ondanks alles, wonderwel, zoveel zijn blijven houwen. De sawah's, hier in steen geïmiteerd, de Kroonduif ook, die het mooie sluitstuk van die Gordel van Smaragd symboliseert, het water dat hier constant ruist, als eerbetoon aan al die namen: zo verzoenend, mijnheer de minister-president, zo, zonder pathos, of ressentiment wil dit niet Roermondse, maar nationaal monument een helende bron zijn voor nog schrijnende wonden, en een waardige sarcofaag voor al de duizenden, die vandaag zo intens met ons zijn verbonden.
En zoals al eens gezegd: leg gerust uw hand op al de letters, die zij in hun onverwachte lot hebben meegenomen naar Jaweh, naar Allah of naar God. En u zult voelen met uw ogen dicht hoe diep die naam is gegraveerd, zodat de tand des tijds
hem in der eeuwigheid niet
deert. |
||
![]() |