|
Toespraak
van mevrouw Agnes Van Ardenne-Van der Hoeven, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, ter gelegenheid van de 19e
Herdenking op 7
september 2006
Op reis
naar het einde van de nacht
Dames en heren,
Hier begon voor velen de reis. Hier in Roermond, meer dan een halve
eeuw geleden. “Wij zouden de Nederlanders in Indië gaan bevrijden,”
zo zei wijlen Ton Jorna eens, één van de vele Limburgse
oorlogsvrijwilligers. “Pas op de boot naar Indië […] hoorden wij
voor het eerst over Soekarno en over zijn strijd voor
onafhankelijkheid, die al in 1927 was begonnen.”. Einde citaat. En u
deed uw plicht, voor Koningin en Vaderland. “Om orde en vrede te
brengen,” zo dacht ook Jan van Ardenne, dienstplichtig militair
2627168, die in 1948 aan boord van de Zuiderkruis naar de Oost
vertrok. Kort nadat in Nederland de dageraad van de vrede was
aangebroken, of zelfs daarvoor al, gingen veel van onze beste jonge
mensen zo weer de oorlog in – de nacht in. Vlak voor zijn vertrek
deed Jan zijn zegelring af en gaf deze aan zijn jongste broertje
Jozef – om aan hem te denken en ook voor het geval hij niet meer zou
terugkeren. Het einde van de nacht niet zou halen.
Dames en heren,
Eind 1949 moest Jan al zijn wapens afgeven aan de Indonesiërs – de
oorlog was voorbij en Nederland droeg de soevereiniteit over de
archipel over aan de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië.
Na meer dan drie eeuwen tussen ons land en de Oost gependeld te
hebben, begonnen onze schepen nu aan een enkele reis Nederland.
Huiswaarts. In 1950 ging Jan van Ardenne met zijn maten in Rotterdam
van boord van de Waterman.
Dames en heren,
Meer dan 6000 sobats, jonge mannen en vrouwen, zetten nooit meer voet
aan wal. Zij vielen in de Oost – zij ontvielen ons, op reis naar het
einde van de nacht. Vandaag herdenken wij hen.
“Palmam qui meruit ferat” – zo lezen wij op dit monument, tot stand
gekomen dankzij een fantastisch burgerinitiatief. Oftewel: ere wie ere
toekomt. Aan allen die hun leven daar waagden, aan allen die hun leven
daar verloren, zijn wij eer verschuldigd. Ten strijde trekken is altijd
het onbekende tegemoet gaan. De duisternis tegemoet gaan. En dat vergt
heldenmoed. Maar u ging noodgedwongen bijna geheel op de tast. Want wat
wist u van de archipel? Van de eerste oorlogsvrijwilligers hadden de
meesten zelfs nog nooit de zee gezien. Wat wist u van de politiek? Wat
wist u van de wereld? Maar een belangrijker vraag is: wat werd u
verteld? Kapitein De Jong memoreert wat toenmalig luitenant-generaal
Kruls de troepen in 1946 voorhield, en ik citeer: “Als Gij Uw plicht
goed verstaat en die met blijmoedigheid vervult, dan zult Gij later met
voldoening terug kunnen zien op deze periode in Uw leven en zal zij voor
Uw toekomst van blijvende waarde zijn. Stelt U zich vooral niet voor dat
Gij de grootste verschrikkingen zult ondergaan en voor een taak zult
worden gesteld, die Gij niet vervullen kunt.”.
Een nacht die zwart zag van de ontberingen en verschrikkingen. Hitte.
Vermoeidheid. Ongedierte. Ziekte. En vrijwel voortdurend de angst voor
het onbekende. Kapitein De Jong vertelt: “En dan de eerste keer dat je
met je mannen wordt beschoten en terug moet schieten. Dat de kogels je
voor de eerste keer om je oren vliegen. De vuurdoop. […] Altijd vooraan
lopen om te tonen dat je niet bang bent, maar inwendig toch die angst
beleven dat je geraakt wordt en nooit meer Holland, je ouders, je
vrienden, je meisje terug zult zien.”.
Dames en heren,
Wie dit nooit heeft meegemaakt, kan hier niet
over meepraten, zeggen velen van u terecht. Kan niet weten hoe het is om
een kameraad te verliezen in de hitte van de strijd. Woorden schieten
tekort om de rauwe werkelijkheid van de oorlog te treffen.
Buitenstaanders kunnen u nooit helemaal
begrijpen, maar zij kunnen wel begrip tonen. En dat is veel te weinig
gebeurd sinds uw reis naar het einde van de nacht. Toen u weer voet aan
wal zette, sloten de Hollandse overheid en samenleving u niet in de
armen. Het was over tot de orde van de dag. Ik sta hier niet alleen als
het jongste schoonzusje van een Indië-veteraan, maar ook als
vertegenwoordiger van de Nederlandse regering. En in die hoedanigheid
zeg ik: de Nederlandse regering past nederigheid. Met name ook vanwege
de vaak bureaucratische en weinig begripvolle behandeling van de
veteranen uit Nederlands-Indië en Nieuw Guinea. Niet in de laatste
plaats als gevolg van uw eigen inzet, heeft de regering onder de
bezielende leiding van staatssecretaris Van der Knaap en voor hem andere
bewindslieden op dit punt de laatste jaren veel voortgang gemaakt. Op 29
juni jl. vond in Den Haag de tweede Nederlandse Veteranendag plaats: de
Nederlandse samenleving, iedereen legde waardering en dankbaarheid ten
opzichte van veteranen aan de dag. Ten opzichte van alle veteranen, jong
en oud. De generatie van Jan van Ardenne, maar ook die van zijn zoon
Leo, dienstplichtig militair 30560107, in 1980 vrijwillig deelnemer aan
de vredesmissie UNIFIL. Volgend jaar zullen zij voor het eerst samen de
Nederlandse Veteranendag bezoeken, vader en zoon. Met uw strijd om
erkenning heeft u de weg bereid voor nieuwe generaties veteranen. Ook de
generaties die zich nog aan zullen dienen, vanwege Nederlandse deelname
aan crisisbeheersingsoperaties wereldwijd. Naast nazorg, is nu ook de
voorbereiding van missies veel beter op orde. Het onbekende blijft een
onvermijdelijk onderdeel van het werk, maar we doen wat we kunnen om
onze militairen zo goed mogelijk voor te bereiden op hun missies in den
vreemde.
Dames en heren,
Bij een echte veteranencultuur gaat het
natuurlijk om veel meer dan alleen die ene dag eerbetoon per jaar. Ook
na uw actieve dienst kunt u als oude en jonge veteranen nog veel
betekenen voor de maatschappij. Bijvoorbeeld bij de opvoeding van onze
kinderen tot wereldburgers. Het is goed dat scholen steeds vaker
veteranen uitnodigen om met leerlingen in gesprek te gaan. In mijn
toespraak bij de Herdenking Capitulaties 1945, op 5 mei jl. in
Wageningen, noemde ik dit een veteranendéfilé door de samenleving heen,
altijd en overal. Vertel onze kinderen, onze jongeren, onze studenten
wat u op die leeftijd had willen weten over oorlog en vrede. Wat u nooit
verteld is. Eenmaal opgegroeid tot wereldburgers, zullen de jongeren
zich ervan bewust zijn dat oorlog en geweld geen groot avontuur bieden,
maar een grote verschrikking zijn.
Hopelijk zullen zij zich tegelijkertijd wel
realiseren, dat wij nogal eens ver weg in het geweer moeten komen. Zowel
in ons eigen belang als voor een groter goed – voor recht en
rechtvaardigheid elders. Zoals misschien straks in Libanon, met een
hernieuwde Nederlandse bijdrage aan UNIFIL, wellicht ditmaal van de
marine. En nu al in Afghanistan, waar onze moedige mannen en vrouwen in
uniform helpen bij de pacificatie en wederopbouw van het land en bij het
bestrijden van grensoverschrijdend terrorisme. Om deze inspanningen een
steun in de rug te geven, stel ik vandaag 15 miljoen euro extra
beschikbaar voor zaken die de Afghanen hard nodig hebben: elektriciteit,
schoon drinkwater, sanitatie, werkgelegenheid, microkrediet en het
ondersteunen van het bestuur. Daarnaast stel ik 5 miljoen euro extra ter
beschikking voor verbetering van het optreden van de Afghaanse politie.
Voor de opbouw van een land is veel nodig. Ook u heeft destijds in Indie
de plaatselijke bevolking geholpen met de reparatie van scholen, het
herstellen van waterputten en wat al niet meer. Militairen en
ontwikkelingswerkers bundelen nu in Uruzgan hun krachten – in de
toekomst indien nodig hopelijk ook vaker op het Afrikaanse continent,
waar we nu al actief zijn in het zuiden van Soedan en in de
Democratische Republiek Congo. Vrede en stabiliteit zijn voorwaarden
voor ontwikkeling, en ontwikkeling is een voorwaarde voor een stabiele
vrede.
Dames en heren,
Terug naar Azië, tot slot. Indië vergeet je nooit – u liet daar iets van
uzelf achter. Er is behoefte aan uw kennis en ervaring. Onze kinderen,
onze jongeren, onze studenten moeten ook weten van Indië, en meer dan
van de VOC. De archipel is niet alleen een belangrijk onderdeel van uw
verleden, maar ook van hun geschiedenis. En Indië is geen voetnoot van
de vaderlandse historie, zeker niet nu de politieke betrekkingen met
Indonesië geïntensiveerd worden. Of zij het nu in de klas horen van een
veteraan, lezen in een goed geschiedenisboek of vernemen door deze
herdenking, laat de jeugd weten dat hun grootouders en overgrootouders,
evenals vele anderen in latere missies, hun vaderlandse plicht deden in
de Oost. En dat meer dan 6000 van hen daar het einde van de nacht niet
haalden – het ultieme offer brachten. Ere wie ere toekomt.
|
|